2 NOV, 2022 • 22-121329

Sectorale samenwerking IMVO, gezamenlijke brief aan de VC voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van de Tweede Kamer

Gezamenlijke brief van FNV, CNV, VNO-NCW en MKB-Nederland

 

Geachte Dames en Heren,

 

Nederland staat voor grote uitdagingen, in de afgelopen Troonrede werd er terecht aandacht gevraagd voor de verschillende transities zoals op klimaatvlak en digitalisering waar ons land voor staat. IMVO speelt daarbij een belangrijke rol. In oktober is de nieuwe subsidieregeling voor sectorale samenwerking IMVO 2022-2025 gelanceerd¹. Wij zijn teleurgesteld over de nieuwe subsidieregeling voor sectorale samenwerking. De elementen waar wij in onze eerdere brief² aandacht voor hebben gevraagd zien wij onvoldoende terug in de nieuwe subsidieregeling.

 

Met de nieuwe subsidieregeling wordt geen gehoor gegeven aan de verschillende oproepen en moties van de Tweede Kamer om de convenantenaanpak (in verbeterde vorm) te continueren. Het nieuwe subsidiekader is in werking gesteld zonder dat de Kamer vooraf inzage heeft gekregen in de genomen beleidskeuzes. Daarom raden wij u aan om dit kader alsnog te bespreken tijdens het aankomende begrotingsdebat.

 

Voor de benodigde duurzaamheidsaanpak bij IMVO – de multistakeholderaanpak met bedrijven, vakbonden, overheid en NGO’s – kunnen lessen worden getrokken uit het systeem voor internationaal ondernemen, zie de recente brief van de minister hierover³. Iedereen moet zijn bijdrage leveren en streven naar het mee omhoog trekken van niet alleen koplopers, maar ook peloton en achterblijvers bij bedrijven.

 

Dat vergt betrokkenheid van alle partijen:

 

  • VNO-NCW en MKB-Nederland met hun achterban (brancheorganisaties, maar ook PUM-DECP).
     
  • Vakbonden met hun internationale netwerk en kennis on the ground.
     
  • Ngo’s die zich inzetten voor mensenrechten en ontwikkeling – ook met vaak een internationaal netwerk.
     
  • De overheid (met name BHOS/EZK) met het postennetwerk, RVO en de ROM’s en subsidies voor verduurzaming van bedrijven. Ook het topsectorenbeleid speelt hierbij een rol.
     
  • De SER met expertise over het toepassen van IMVO, onder meer door de IMVO-convenanten. De SER zou een voorwaardelijke toets moeten doen bij sectorale samenwerking op IMVO-vlak: of alle partijen voldoende zijn betrokken.
     
  • Organisaties zoals MVO Nederland die hun kennis breder ter beschikking kunnen stellen, ook bijvoorbeeld voor brancheorganisaties.
     
  • Expertise op het vlak van digitalisering zodat de best available techniques beschikbaar komen voor IMVO-partijen, zoals bepleit in ons SER-advies over bouwstenen Europese IMVO-wetgeving. Zo maken verschillende sectorale samenwerkingen gebruik van databases, hoe kan je deze goed integreren?

De duurzame aanpak bij IMVO en internationaal ondernemen zouden verbonden moeten worden – zie genoemde brief over het lange termijn verdienvermogen. Duurzame producten en diensten zijn een speerpunt in de NL export. Ook bij Nederlandse, Europese en zelfs mondiale tenders (zoals van de Wereldbank) spelen IMVO-eisen een steeds belangrijker rol. Terwijl IMVO-eisen voor bedrijven, hoewel proportioneel, ook ingewikkelder worden (CSDDD, rapportageverplichtingen, biodiversiteit, landrechten, financiële en sociale taxonomie enzovoort). Allemaal belangrijke onderwerpen, maar in de uitvoering complex.

 

Wij willen uw Kamer vragen om het kabinet te verzoeken de koppeling van IMVO aan het beleid voor internationaal ondernemen nader concreet uit te werken, met behoud van het budget voor maatschappelijke organisaties en vakbonden. Zo kan bestaand beleid optimaal worden versterkt.

 

Ten aanzien van de nieuwe subsidieregeling hebben wij de volgende zorgpunten en voorstellen tot verbetering.

 

In zijn algemeenheid geldt dat het nieuwe beleid zou moeten zorgen voor meer impact. Het is echter onduidelijk welke onderbouwing achter het nieuwe beleid zit en waarom de voorgestelde aanpak effectiever zou zijn dan de convenantenaanpak. De elementen die goed werkten in de convenanten, zoals de samenwerking tussen maatschappelijke organisaties, vakbonden en bedrijven, worden juist niet versterkt in het nieuwe beleid. Hierdoor lopen we het risico dat we met het nieuwe beleid verder af komen te staan van daadwerkelijke positieve ketenimpact.

 

Meer concreet zijn de volgende punten van belang.

  • De subsidieregeling is niet geschikt om de convenanten door te ontwikkelen naar Europese sectorovereenkomsten, zoals door de SER werd geadviseerd in oktober 2021. De overheid moet sturen op sectorovereenkomsten met een zo breed mogelijke sectorale dekking en de mogelijkheid om Europees op te schalen. Dit vergt aanzienlijk meer middelen en de mogelijkheid voor niet-Nederlandse bedrijven om deel te nemen aan een sectorovereenkomst.
     
  • Het is onduidelijk hoeveel bedrijven en sectoren de overheid wil bereiken met het nieuwe beleid. Het nieuwe instrument is er in ieder geval niet op gericht om een grote groep bedrijven te bereiken zodat zij gezamenlijk hun invloed aan kunnen wenden. Onder de nieuwe regeling moeten bedrijven namelijk de maximale subsidie onderling verdelen. Dit geeft een prikkel om zo min mogelijk bedrijven aan te laten sluiten. De maximale subsidie is € 200.000 per jaar voor alle bedrijven en branches binnen een overeenkomst. Dit is ontoereikend om een substantieel deel van een sector te kunnen bereiken. Ook blijkt uit de ervaringen met de convenanten dat de drempel van een cofinanciering van 50% door de sector te hoog is. De subsidieregeling kan effectiever worden gemaakt door de drempel tot cofinanciering te verlagen en de financiering te laten meestijgen met het aantal deelnemende bedrijven.
     
  • De financiering voor deelname door maatschappelijke organisaties aan sectorovereenkomsten is ontoereikend om hun rol effectief te vervullen.
     
  • Het totale budget van de subsidieregeling is ontoereikend om in alle risicosectoren waar het programma voor bedoeld is tot een sectorovereenkomst te komen. Ook lijkt de overheid geen aanjagende rol meer te spelen om sectorovereenkomsten te sluiten in sectoren waar dit nog niet het geval is. Deze aanjagende rol is nog steeds nodig in aanloop naar toekomstige wetgeving.
     
  • De nieuwe subsidieregeling voorziet niet in de behoefte vanuit de onderhandelingen over een vervolgovereenkomst op het kleding en textielconvenant. Dit botst met de Motie Amhaouch4 en is teleurstellend aangezien Nederlandse kledingbedrijven, ngo’s en vakbonden zich actief inzetten om een vervolgovereenkomst te sluiten. Hiermee wordt geborgd dat de gemeenschappelijke projecten en lessen uit het succesvolle kleding en textielconvenant doorgang zullen vinden. Er zijn aanvullende middelen nodig voor de financiering van deze sector overeenkomst. Zie ook ‘Mind the governance gap, map the chain, evaluatie IMVO-beleid’5.
     
  • Er zou een subsidiemogelijkheid moeten komen voor de dialoog- en onderhandelingsfase om tot sectorovereenkomsten te komen, omdat hier tijd, middelen en expertise mee gemoeid zijn.
     
  • Het voeren van een gerichte sociale dialoog is geen verplicht onderdeel van desubsidieregeling. In lijn met de breed aangenomen motie over het voeren van eengerichte sociale dialoog6 moet dit als criterium toegevoegd worden voor hetverstrekken van een subsidie.
     
  • De betrokkenheid van vakbonden en maatschappelijke organisaties als partij bijnieuwe samenwerkingsverbanden is optioneel. Hierdoor wordt het beleid voorsectorale samenwerking niet iets van de sector, maar alleen iets van bedrijven. Dedeelname van vakbonden en maatschappelijke organisaties zou als criteriumtoegevoegd moeten worden voor het verstrekken van een subsidie.Brancheorganisaties, vakbonden en/of maatschappelijke organisaties zouden ookpenvoerder moeten kunnen zijn, die optie is er nu niet.
     
  • Er is onvoldoende synergie tussen wetgeving en sectorovereenkomsten in hethuidige beleid. Deze synergie is nodig om meer bedrijven te prikkelen samen tewerken met andere bedrijven, vakbonden, maatschappelijke organisaties en deoverheid. Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de minister in december 2021toegezegd onderzoek te doen naar de mogelijkheid tot een juridische verbindingtussen samenwerking in sectoren en wetgeving. Voor zover wij weten is dit nietgebeurd en dit zou alsnog moeten gebeuren. Ook zou de SER om advies gevraagdkunnen worden over de synergie in het IMVO-beleid.

Om dit te voorkomen hopen we dat u de minister vraagt wat de onderbouwing voor het huidige beleid is en de nodige aanpassingen te doen in de nieuwe subsidieregeling voor sectorale samenwerking.

 

Hoogachtend,

 

Mevrouw P.J.M. Bolster-Damen
Lid Dagelijks Bestuur en
Internationaal Secretaris
van de FNV
Mevrouw mr. D. Woestenberg
Bestuurslid CNV en Voorzitter
CNV Internationaal

 

Drs. C. Oudshoorn
Algemeen Directeur
VNO-NCW
L.J. Visser
Algemeen Directeur
MKB-Nederland

 

Voor meer informatie:
Lucia van Westerlaak
Anne Wehkamp
Marhijn Visser


duurzaam ondernemenimvo (internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen)internationaal ondernemensubsidieregelingen