Eindelijk modern vmbo-onderwijs, maar laat kosten geen spelbreker worden

Hoera, het vmbo verandert. Vanaf 1 augustus gaan zo’n 50.000 kinderen in vmbo 3 aan de slag met nieuwe profielen en nieuwe vakken. Dat is ook belangrijk voor het bedrijfsleven: het vmbo en daarna het mbo zijn immers de toeleverancier van uitstekende vakkrachten. Maar dat is geen reden om nu al achterover te leunen. Er moet nog wel wat gebeuren wil het nieuwe vmbo een succes worden.

Ten eerste is het belangrijk dat scholen goed samenwerken met het regionale bedrijfsleven om een deel van het onderwijs, de zogenoemde keuzevakken, vorm te geven. In Zuid-Limburg is de procesindustrie groot, terwijl in IJmuiden het bedrijfsleven juist behoefte heeft aan maritieme technici. Veel vmbo- en mbo-leerlingen zoeken in hun eigen regio naar werk, dus hun onderwijs moet daarop afgestemd worden. Bedrijven zijn bovendien goed in staat om de scholen op de hoogte te houden van nieuwe innovaties en de vaardigheden die daarbij horen. Zo blijft het vmbo up to date en worden jongeren niet opgeleid voor werkloosheid.
Daarnaast zullen veel scholen de komende tijd hun inventaris moeten vernieuwen. Het doceren van een schoolvak als Engels is betrekkelijk goedkoop, maar het onderwijzen van technische vakken vraagt om uitgebreide apparatuur. Praktijklokalen kosten nou eenmaal veel geld. Veel scholen geven echter nu al aan dat geld niet te hebben. Voor hen is het daarom aanlokkelijk om een duurdere, technische richting zoals Produceren, Installeren en Energie links te laten liggen. Sterker nog, een aantal scholen heeft al besloten om niet te kiezen voor dat profiel. Voor veel technische bedrijven die zitten te springen om personeel is dat echt ongewenst. Zo lossen we de tekorten in de techniek natuurlijk nooit op.
De overheid heeft een stap in de goede richting gezet met de vernieuwing van het vmbo. Maar nu moet het ook doorpakken. Het is onzinnig om het vmbo op dezelfde manier te bekostigen als de veel theoretischere havo en het vwo.