Longread: wat als de industrie écht uit Nederland vertrekt?

07-06-2023

Longread – leestijd ongeveer 8 minuten.
Het sentiment in de samenleving over het bedrijfsleven is niet best. Vooral de zware industrie moet het ontgelden. Die kan maar beter haar biezen pakken, is de gedachte soms. Maar wat als de industrie écht uit Nederland vertrekt? Wat gebeurt er dan?

 

Drie keer raden met welke afbeeldingen Google komt als je het woord ‘industrie’ intikt. Rokende schoorstenen, opslagtanks en De Maasvlakte – precies. Het past wel in het negatieve sentiment over het bedrijfsleven dat in de samenleving lijkt te heersen – zeker als het gaat om de industrie. Die lijkt alleen nog maar te boek te staan als ‘vervuilend’ of ‘energieslurpend.’

De positieve aandacht voor het bedrijfsleven is de afgelopen jaren afgezwakt, merkt ook minister van Economische Zaken Micky Adriaansens. ‘Daar maak ik me zorgen over’, zei ze eerder in Forum. ‘Te vaak lijkt het alsof onze industrie alleen maar onderdeel is van de problemen, terwijl ze wat mij betreft juist een belangrijk onderdeel is van de oplossing.’

 

Liever kwijt dan rijk

Ook Kamerleden lijken soms de industrie liever kwijt dan rijk te zijn. Het vertrek van energiegigant Shell uit Nederland werd toegejuicht. ‘Een zegen voor het land’, zo was op Twitter te lezen.

Maar wat als de industrie nou echt uit Nederland verdwijnt? De raffinaderijen die de diesel voor onze vrachtwagens maken en de basis vormen voor de chemische industrie. Die op háár beurt weer grondstoffen levert aan de maakindustrie, die weer vrijwel alle producten produceert die wij in het dagelijks leven gebruiken, van mobiele telefoons en wasmiddel tot toetsenborden en de kleren die we dragen. We hebben het over de basismetaalindustrie die aluminium en staal voor onze auto’s levert, onze woningen, bruggen en windmolens. De papierindustrie die zorgt voor kartonnen verpakkingen. Glasfabrikanten waardoor we zonnepanelen en glasvezel kunnen maken. De voedingsmiddelenindustrie die ervoor zorgt dat we op elk moment van de dag bij de supermarkt eten kunnen halen. Wat zijn de gevolgen als die bedrijven allemaal vertrekken? Een verkenning.

 

Wáár hebben we het eigenlijk over?

Volgens het CBS zijn er ruim zeventigduizend bedrijven actief in de Nederlandse industrie en werken er achthonderdduizend mensen in deze sector. Zo’n 10 procent dus van alle werkenden in Nederland. Daarmee is de industrie na de zakelijke dienstverlening, zorg en handel, de sector die voor de meeste banen zorgt. De industrie is goed voor 12 procent van ons bbp. Dat is veel, vooral als je bedenkt dat de zakelijke dienstverlening, waar tweeënhalf keer zoveel mensen werken, ‘maar’ 15 procent van de totale economie uitmaakt.

De industrie speelt een belangrijke rol in de export van Nederland. In 2021 bedroeg de totale waarde van uit Nederland geëxporteerde goederen en diensten zo’n 710 miljard euro.  

Bijna 400 miljard euro daarvan wordt daadwerkelijk in Nederland gemaakt (dus daarbij gaat het niet om wederuitvoer). Ruim de helft van die ‘made in NL’-uitvoer staat op conto van de Nederlandse industrie. De grootste exporteurs zijn de chemische industrie (40 miljard euro), de voedingsmiddelenindustrie (39,6 miljard euro) en de machine-industrie (29 miljard euro).

Een werknemer van de failliete scheepswerf in Grave
Een werknemer van de failliete scheepswerf in Grave

Hebben we die bedrijven eigenlijk wel nodig?

Laten we eerst eens kijken wat er gebeurt achter de deuren van deze bedrijven. Daar ligt vaak de basis van een hele hoop spullen die we in ons dagelijks leven gebruiken. Neem bijvoorbeeld staal. Een bedrijf als Tata Steel importeert erts uit landen als Zweden en Brazilië om daar jaarlijks meer dan 7 miljoen ton rollen staal en ijzer van te maken. Een groot deel daarvan belandt in auto’s. We vliegen, varen, rijden en fietsen in of op staal. De gemiddelde auto bevat 900 kilo van dat materiaal. Alle zeecontainers zijn ervan gemaakt, het spoor, de vangrails. Staal vind je in gebouwen, die op stalen funderingen staan, in daken en balken – al met al gaat er 7.000 kilo staal in een gemiddeld woonhuis. Reken maar uit hoeveel staal er nodig is voor de honderdduizend extra woningen die we elk jaar willen bouwen en hard nodig hebben. En vergeet dan niet alle graafmachines, bouwkranen en heftrucks die er op een bouwplaats staan. De maaimachines waarmee we de gewassen binnenhalen. De koelkasten, het keukengerei, de potten en pannen in de keuken: allemaal van metaal.

 

De industrie maakt een hoop spullen die we in ons dagelijks leven gebruiken

 

Ook kunststof is niet meer uit ons dagelijks leven weg te denken. Dat wordt bijvoorbeeld in de industriecomplexen in Terneuzen en Moerdijk gemaakt. Bij ‘plastic’ zie je al gauw petflessen en wegwerpbordjes voor je. Maar ook de rioolleidingen in je woning of op kantoor zijn vaak van pvc gemaakt. Je vindt de basismoleculen van plastics terug in reinigingsdoekjes, wasmiddelen, nylon, kleefstoffen en verf. Op het scherm van de mobiele telefoon zit een koolstoflaagje, waardoor het scherm flexibel is, doorzichtig en krasbestendig.

Ook de gezondheidszorg kan eigenlijk niet zonder kunststof. Denk aan al die maskers, handschoenen en schorten die artsen en verpleegkundigen dragen. De flexibele buizen waardoor zieke patiënten zuurstof krijgen toegediend, katheters en bloedzakken, hartkleppen of protheses. Pvc is het hoofdbestanddeel van ruim een kwart van alle producten in de gezondheidszorg wereldwijd.

Oók niet onbelangrijk – de energietransitie heeft de industrie nodig. Om zonnepanelen, windturbines, batterijen en accu’s te maken (denk aan al die elektrische auto’s in de toekomst) zijn metalen en mineralen nodig, zoals koper, aluminium, chroom en lithium. En al die nieuwe kabels en leidingen die we straks nodig hebben, om van duurzame energiebronnen gebruik te kunnen maken? Koper en aluminium zijn daarvoor onmisbaar. Volgens het Internationaal Energie Agentschap IEA zal de totale vraag naar mineralen en metalen voor clean tech maar liefst verviervoudigen tegen het jaar 2040. En laten we last but not least de kunstmeststofproducenten niet vergeten. De helft van de wereld krijgt zijn voedsel dankzij kunstmeststof.

 

Willen we afhankelijk worden van landen zoals China en Rusland?

 

Dan importeren we die toch gewoon?

De vraag naar metalen, chemische producten en kunstmest is er dus. Die zal niet verdwijnen als de industrie uit Nederland vertrekt. Als we het zelf niet maken, kunnen we het natuurlijk importeren. Uit Rusland, China, Saoedi-Arabië, Turkije en India bijvoorbeeld. Landen die vaak minder strenge regels hebben als het gaat om kwaliteit of veiligheid in de fabrieken, en weinig leveringszekerheid bieden. Dat afhankelijkheid van andere landen risico’s heeft, liet de inval van Rusland in Oekraïne en eerder de coronacrisis zien. Ineens hadden we in Nederland heel veel mondkapjes en persoonlijke beschermingsmiddelen nodig. Die werden uit China gehaald, en voldeden niet aan de Europese veiligheidseisen. Vervolgens konden we in Nederland in korte tijd zelf de productie ervan opzetten, en dat gaf veel meer grip op het productieproces. Multinationals als DSM en VDL maakten toen mondkapjesfilters van meltblown polypropyleen, cruciaal om virussen tegen te houden. Ben je afhankelijk van andere mogendheden, dan hebben die de touwtjes in handen. Nadat Rusland Oekraïne binnenviel – ‘de graanschuur’ van Europa – kwam de internationale voedselketen onder druk te staan.

Met een exportverbod op kunstmest, voerde Rusland die druk verder op. Voor het plaatje: Rusland is de grootste leverancier van kunstmest aan de Europese Unie. Nederland is de zevende afnemer. Een kwart van de kunstmest die nodig is in de wereld komt uit Rusland.

De enige manier om die afhankelijkheid te voorkomen, is eigenlijk stoppen met alles gebruiken dat we zelf maken. Immers: zonder vraag, geen aanbod. Maar kunnen we zonder mobiele telefoons, kleding en andere spullen die voor een belangrijk deel onze identiteit bepalen? Kunnen we zonder supermarkten, auto’s, aspirine als we hoofdpijn hebben of zeep om te wassen? De vraag stellen is hem beantwoorden.   

 

We stoppen dan in elk geval wel met vervuilen

Laten we kijken wat er op milieugebied gebeurt als we de industrie kwijt zijn. Nu is de industrie verantwoordelijk voor zo’n 30 procent van de Nederlandse broeikasgasuitstoot. Daarbij gaat het om 54 megaton CO2-equivalent (1 megaton is 1 miljoen ton). Ter vergelijking: je stoot een 1 ton CO2 uit wanneer je zeven keer naar Parijs vliegt of 6.000 km met de auto rijdt. Kijk je naar het totale energieverbruik van Nederland, dan heeft de industrie daarin met 36 procent een groot aandeel. Dus als al die zware en energieslurpende bedrijven vertrekken, ben je misschien wel gelijk af van een groot deel van alle CO2-uitstoot.  

Klinkt aantrekkelijk, maar is het klimaat echt beter af als de industrie uit Nederland vertrekt? Zolang we de producten die de industrie maakt wel blijven gebruiken, verplaatsen we het probleem alleen maar. Want alles wat we importeren wordt ook ergens gemaakt. Zeker als we ze halen uit landen die minder strenge regels hebben dan Nederland rondom energieverbruik, vervuiling en milieu, is het milieu per saldo slechter af. En zelfs als je ze importeert uit landen met vergelijkbare normen, levert het dus geen milieuwinst op. De spullen moeten immers hierheen getransporteerd worden.

Verdriet onder werknemers scheepswerf Grave nadat ze van de directeur gehoord hebben dat de fabriek ophoudt te bestaan
Verdriet onder werknemers scheepswerf Grave nadat ze van de directeur gehoord hebben dat de fabriek ophoudt te bestaan

Verduurzamen

Die milieuwinst is er alleen maar als bedrijven verduurzamen. In Nederland zijn ze daar druk mee bezig. CBS-onderzoek laat zien dat bijna 80 procent van de bedrijven in Nederland, uit de sectoren industrie, auto- en detailhandel en de dienstverlening, vorig jaar investeerden in verduurzaming. Dan gaat het vooral om energie, uitstoot en het hergebruik van afval.

Veel van de uitgaven die industriële bedrijven doen voor research en development – in totaal zo’n 7 miljard euro per jaar – gaat naar verduurzaming en naar projecten om minder afhankelijk te zijn van schaarse grondstoffen. Daarmee is de industrie overigens ook meteen de grootste r&d-investeerder: in heel Nederland geven we daar zo’n 18,5 miljard euro aan uit.

Een bedrijf als Syclus werkt bijvoorbeeld aan het maken van groen plastic: bio-ethyleen, niet gewonnen uit aardolie, maar gemaakt van natuurlijke grondstoffen zoals mais, tarwe en suiker.

TNO ontwikkelt een methode om groene waterstof te produceren met een elektrolyser waar flink minder iridium in wordt gebruikt, een zeldzaam, corrosiebestendig materiaal, waarvan we momenteel afhankelijk zijn van een handjevol landen zoals Zuid-Afrika en Rusland. Tata Steel steekt 65 miljoen euro in productie op basis van waterstof.

De technische universiteiten in Nederland zijn grootleveranciers voor de – kennisintensieve – industrie. Studenten met een master op zak gaan bijvoorbeeld werken bij chipfabrikant ASML, bij energie- en mobility-bedrijven. Als de industrie verdwijnt maak je eigenlijk de toegepaste wetenschap overbodig. Dat betekent ook dat technologisch, hooggekwalificeerd personeel in Nederland minder toekomst heeft. Die trekken naar het buitenland. De kennis die je hier hebt, gooi je dan eigenlijk weg. Kennis die juist onmisbaar is voor innovaties als het gaat om duurzaamheid en het ontwikkelen van alternatieve materialen voor de toekomst waarbij je minder fossiele grondstoffen nodig hebt.  

 

Als de industrie verdwijnt, maak je eigenlijk de toegepaste wetenschap overbodig

 

Al die werknemers uit de industrie kunnen toch wel ergens anders werken?

Nou ja, dat is maar de vraag. Er werken nu achthonderdduizend mensen in de industrie. Goed voor zo’n 10 procent van de totale werkgelegenheid hier in Nederland. Ja, techneuten zouden wellicht makkelijker aan de slag kunnen in een andere baan binnen een andere sector, maar daar zal hoe dan ook tijd overheen gaan. Maar niet iedereen uit de industrie is geschikt voor een kantoorbaan of een baan in de woningbouw of techniek. En alle senioren die nu in de industrie werken? Voor hen zou het een stuk lastiger zijn om een nieuwe baan te vinden.

Naast de banen in de industrie zelf, gaan er ook banen verloren bij alle toeleveranciers van de industrie. Denk aan financiële instellingen, de bank en de verzekeraar, het bedrijf dat de onderhoud doet, de schoonmaak, de logistieke dienstverlener, beveiligers en cateraars.

Een bedrijf als Tata Steel in Nederland alleen al telt ruim drieduizend leveranciers. Denk daarbij aan de technisch ontwerpers van nieuwe, groene waterstoffabrieken, de leveranciers van onderdelen en walsen.

 

Werknemers en hun gezinnen leven in de buurt van grote industriële complexen

 

Vaak leven werknemers en hun gezinnen in de buurt van grote industriële complexen. Ook bakkers, slagers, retailwinkeliers, horeca en de zelfstandigen in de regio verdienen hun centen dankzij de werkgelegenheid die de industrie oplevert. Concreter: zo zou sluiting van de staalfabriek in IJmuiden niet alleen het einde betekenen van het werk van negenduizend werknemers, maar ook gevolgen hebben voor dertigduizend indirecte banen in de regio. Als de bedrijvigheid vertrekt, verarmen regio’s en trekken jongeren weg, op zoek naar werk en een betere toekomst. Zo’n 8 procent van de werkgelegenheid in Velsen – waar de ovens staan – zou afhankelijk zijn van Tata Steel. Maximaal 3,5 procent van de banen in de gehele provincie Noord-Holland is gelinkt aan Tata. Vergelijk het met de sluiting van de mijnen in Limburg, waar veel mensen ook weer een baan vonden, maar waar de sociale en economische gevolgen nog steeds zichtbaar en voelbaar zijn, vijftig jaar na de sluiting.

Uit een TNO-rapport blijkt dat de Nederlandse maakindustrie goed is voor maar liefst 12 procent van ons bruto binnenlands product (bbp). Doordat die zo sterk is verweven met de dienstensector, wordt naar schatting zelfs 20 procent van onze economie draaiende gehouden door de industrie. Dat mensen in de sectoren zorg en onderwijs hun werk kunnen doen, wordt voor een deel mogelijk gemaakt door het geld dat wordt gegenereerd door de industrie. Zo bedragen de inkomsten van de rijksoverheid 366 miljard euro in 2023. Het leeuwendeel daarvan (22 procent) komt uit loon- en inkomstenbelasting en uit omzetbelasting (21 procent). Kijk je naar de uitgavenkant, naar 395 miljard euro, dan zie je dat het meeste daarvan gaat naar de zorg (27 procent) en de sociale zekerheid (26 procent). De industrie is niet een op zichzelf staande sector. Je kunt dus niet gewoon zeggen: ik snijd die eruit en dan gaan we op de oude voet verder. Niet alleen de economie van Nederland, ook het hele (zorg)systeem zou als een kaartenhuis in elkaar zakken.

 

Vroeger was toch alles beter?

Mensen waren vroeger altijd aan het werk, zeven dagen per week, tien uur per dag. Door kapitaalinvesteringen in de industrie werd een hoge arbeidsproductiviteit gecreëerd. De voornaamste reden dat we nu vrije tijd hebben, dat we onszelf kunnen ontplooien. Met de inkomsten van de industrie hebben we dus een goed sociaal zorgstelsel kunnen bouwen en een goede zorg- en onderwijssector. Mensen zijn misschien bereid om tijdelijk en in bepaalde mate zaken op te offeren voor een beter milieu. Je pakt de fiets, eet minder vlees. Voor sommigen is het een ideaal om in een tiny house te wonen en te leven van de opbrengsten in hun tuin. Maar stel dat je echt álle industrie zou sluiten, dus niet alleen in Nederland maar wereldwijd – want anders heeft het voor het terugbrengen van de CO2-uitstoot weinig effect – dan ga je eigenlijk bijna terug naar het tijdperk van jager-verzamelaars. De vraag is: willen we dat?

 

Dit artikel is geschreven op basis van interviews met:

Sekhar Lahiri, directeur van Metaal Nederland

Tjark Tjin-A-Tsoi, ceo van onderzoeksorganisatie TNO

Martijn Broekhof, Hoofd Klimaat, Energie, Innovatie en Duurzaamheid bij de VNCI