24 DEC, 2024 • Achtergrond

Zo gingen we over op gas: 3 succesfactoren voor transitie

De komende decennia neemt Nederland afscheid van fossiel en schakelt het over naar andere energiebronnen. Een ingewikkelde megaklus, weten we inmiddels. Dit is wat we kunnen leren van het verleden. 

Tot aan de jaren 60 van de vorige eeuw kookte Nederland op een ouderwets kolenfornuis. Maar nadat er eind jaren 50 een enorme aardgasbel werd gevonden in Groningen, stapten huishoudens razendsnel over op gasfornuizen. Zo’n 10 jaar na de ontdekking van het Groninger gasveld was er bijna geen kolenfornuis meer te vinden in Nederland.  

Het was een van de grootste transities die Nederland ooit heeft ondergaan. Nu staan we weer voor zo’n opgave. De transitie naar een duurzame, circulaire economie is in volle gang. De overgang naar gas verliep erg soepel. ‘Er was grote overeenstemming binnen de politiek dat deze transitie iets goeds was’, blikt voormalig Gasunie-ceo George Verberg terug. ‘En ook de rest van Nederland zag de overgang op aardgas als vooruitgang. Het was een zeldzaam voorbeeld waarbij bijna alle neuzen in Nederland dezelfde kant op stonden.’ 

Zo vlot verlopen transities meestal niet, weet Ammy Vogtlander. Ze is zelfstandig adviseur op het gebied van Complexity & New Economic Thinking en heeft zich gespecialiseerd in hoe de economische modellen transities in de weg kunnen staan. ‘Een transitie vraagt een fundamentele verandering van bedrijven, sectoren en de samenleving. Vaak onder druk van urgente problemen en maatschappelijke veranderingen.’  

Als dingen moeizaam verlopen dan komt dat meestal omdat het systeem waarin de transitie plaatsvindt, te weinig op verandering is ingericht, vertelt Vogtlander: ‘We hebben de neiging om ons op één oplossing te richten en deze te optimaliseren. Dat is economisch het voordeligst. Maar als zo’n systeem moet veranderen, dan kost dat heel veel moeite. Het moet vaak eerst slechter gaan voordat er stappen worden gezet. Te laat veranderen heeft instabiliteit tot gevolg.’ Neem de auto-industrie. Aan het begin van de 20e eeuw leek het alsof de elektrische auto de norm zou worden. Maar dat liep anders. Na 1920 begonnen autofabrikanten zich uitsluitend op fossiele brandstoffen te richten. Daardoor werden benzine en diesel de meest verspreide efficiënte manier om een auto aan te drijven. Er bestonden geen echte alternatieven. Nu willen we massaal overstappen op elektrische auto’s, omdat die minder CO₂ uitstoten. Maar die overgang gaat moeizaam, omdat de infrastructuur en techniek min of meer vanaf nul ontwikkeld moest worden.  

Richt je niet op één oplossing 

De crux zit hem in het gebrek aan alternatieven, legt Vogtlander uit. ‘Aan het begin van een transitie willen we vaak een einddoel voor ogen hebben. Een lineaire lijn, van A naar Beter als het ware. Als we bij Beter zijn aangekomen, stopt het in onze ogen. Daarbij verliezen we vaak de toekomst uit het oog – een toekomst die onvermijdelijk om iets anders gaat vragen.’ Dus, als we nu met zijn allen overstappen naar elektrische auto’s, dan lopen we uiteindelijk tegen een nieuwe uitdaging aan. Er zijn bijvoorbeeld veel kostbare, niet duurzame grondstoffen voor nodig. Als we nu volledig inzetten op elektrische auto’s, moeten we over enkele jaren misschien weer een transitie ondergaan. Die volgende verandering komt altijd, denk Vogtlander. ‘Duurzaamheid heeft nooit een vast eindpunt, maar is een proces.’ Door uit te gaan van een eindstreep, zijn we dus nooit klaar voor wat daarna komt. 

Vanuit dat perspectief was de gastransitie misschien niet zo succesvol. Nederland zette in op één nieuwe oplossing, en hield geen alternatieven achter de hand. Dat leek in eerste instantie ook niet nodig, omdat gas maar een tijdelijke oplossing zou zijn. Kernenergie was de energie van de toekomst, dacht men toen. De kernramp in Tsjernobyl gooide echter roet in het eten. Nu, 60 jaar later, hebben we daar last van. De overgang van een economie gebaseerd op gas (en olie) naar een schonere economie, is ingewikkeld.

Een personenauto staat op een dijk met op de achtergrond twee heel grote windmolens

Van fossiel naar duurzaam is ook zo’n transitie waar iedereen z’n eigen rol in heeft.

Betekent dat dan dat we niks van die transitie kunnen leren? Misschien toch wel. De omschakeling naar gas was immers ook een enorme operatie, en verliep supervlot. Waardoor ging Nederland zo gemakkelijk om? Kort gezegd: omdat we de obstakels voor verandering gezamenlijk aanpakten.  

De overheid moet faciliteren

Bijna iedereen zag het als een verbetering en gas had een aantal duidelijke voordelen, vertelt voormalige ceo Verberg. ‘Gas was goedkoper, het stonk niet en het was binnen Nederland voorhanden.’ Die voordelen werden breed uitgemeten. ‘Topkoks lieten op tv zien hoe makkelijk je op gas kon koken, de Gasunie kwam met een uitgebreide reclamecampagne en energiemaatschappijen kwamen binnen één dag een nieuw gasfornuis installeren. Er hing een echt gevoel van vooruitgang in de lucht.’ Toch waren er twee struikelblokken: de kolenhandelaren, die opeens hun bestaansrecht zagen verdwijnen, en Zuid-Limburg. De Zuid-Limburgse economie was bijna volledig gebouwd op steenkolen. Het wegvallen van de mijnbouw zou die hele lokale economie kunnen ontregelen. ‘In beide gevallen heeft de overheid toen grote sommen geld beschikbaar gesteld om die partijen tegemoet te komen.’  

Bedrijven zorgen voor uitvoering  

En dat is ná het hebben van een alternatief, een andere belangrijke factor bij transities: dat de overheid het proces mogelijk maakt, faciliteert. Zo werd de gastransitie aangejaagd vanuit Den Haag, maar ook de Gasunie en haar aandeelhouders speelden een belangrijke rol.  

Shell en Esso, die beide 25 procent van de aandelen bezaten, investeerden in onderzoek en ontwikkeling om efficiënte methoden voor gaswinning, -opslag en -distributie te ontwikkelen. De bedrijven hadden al het startsein gegeven voor de gastransitie, toen de NAM, een joint-venture tussen Shell en Esso, eind jaren 50 het Groninger gasveld had ontdekt. Nu waren de oliemaatschappijen verantwoordelijk voor het technische aspect van de gaswinning. Zij zorgden ervoor dat er voldoende kwalitatief goed gas voorhanden was om aan de rap stijgende vraag te voldoen.   

Shell en Esso leverden aan de Gasunie, die het verspreidde over het land en verkocht in het buitenland. De Gasunie kreeg daarbij vergaande bevoegdheden om een gasnetwerk aan te leggen. Dat konden ze echter niet alleen. Gelukkig stonden binnen- en buitenlandse bedrijven klaar om die enorme klus te klaren. Zij legden de leidingen, sloten huishoudens aan op het gas en bouwden de gasfornuizen. De overheid, die inzag dat bedrijven belangrijke partners waren in de uitvoering van het beleid, bood ze daarbij de nodige ondersteuning en ruimte. Alles werd gedaan om de gastransitie te bemoedigen en te bespoedigen. 

DSM, destijds een staatsbedrijf, bezat 40 procent. Reken daar de overige 10 procent, die in handen was van de overheid, bij op en je komt tot de conclusie dat de staat 50 procent van de Gasunie-aandelen bezat. Dat was een interessante mix, legt Verberg uit. ‘Zo kon de staat vanuit een zakelijk perspectief beoordelen of de Gasunie het goed deed. Het wordt wel eens gezegd dat overheden niet goed zijn in het runnen van een winstgevend en competitief bedrijf. Met die DSM-aandelen kon de overheid teren op expertise van het staatsbedrijf, en tegenwicht bieden tegen Shell en Esso, die natuurlijk bij uitstek wisten hoe je in een competitieve markt functioneert.’  

Welke lessen kunnen we hier nu uit trekken? De positieve beeldvorming is belangrijk, gelooft oud-ceo Verberg. Ook met het oog op de transitie waar we nu tegenaan lopen. ‘Een positieve houding is daarbij essentieel. Maar als je morgen de krant openslaat, lees je vrijwel alleen wat er niet goed gaat. Dan krijg je snel het idee dat er helemaal geen voortgang is. Terwijl die er wel degelijk is. Als je successen niet viert, raak je mensen onderweg kwijt. Terwijl we iedereen nodig hebben voor deze transitie. 

Daarnaast: we mogen geen alternatieven uitsluiten, vindt Verberg. ‘Als je voor wind- en zonne-energie bent, moet je niet zeggen: ik ben tegen kernenergie. De neuzen moeten echt één kant op in Den Haag. Bijna iedereen wil vergroenen, maar sommigen doen alsof kernenergie en windenergie twee compleet verschillende oplossingen zijn, en sluiten de ander uit. Terwijl dit zo’n omvangrijk probleem is. We hebben alle opties nodig.’  

Om de huidige transitie naar een duurzame, circulaire economie te maken, zijn dus meerdere middelen nodig. Laten we ons niet blindstaren op één oplossing, op één route, en denken dat we er dan zijn. Daarin vinden Verberg en Vogtlander elkaar. Vogtlander: ‘We moeten niet denken dat we met windenergie en elektrische auto’s de eindstreep hebben bereikt. Er komt altijd een volgende uitdaging, en we hebben die alternatieven nodig. Het doel is aanpassingsvermogen. Alleen met een economisch systeem dat flexibel veranderingen kan opvangen, en niet is gestoeld op één route, zijn we klaar voor de toekomst.’   

Handig: de wekelijkse Forum-alert

Meld je aan voor de nieuwsbrief en ontvang de gratis updates.

aardgascirculair ondernemencirculaire economieduurzame energieduurzame productieenergieenergie en klimaatenergietransitiefossiele brandstoffenfossiele subsidiesgrondstoffenpps (publiek-private samenwerking)