19 JUL, 2021 • Achtergrond
Van werk-naar-werk: de lessen van de Limburgse mijnsluiting
Nederland staat voor grote veranderingen. Veel mensen stappen over naar ander werk, onder meer door digitalisering en de energietransitie. Soms gebeurt dat vrijwillig, soms uit noodzaak. Dit ‘van-werk-naar-werk’-proces is niet eenvoudig. Hoe laat je mensen goed landen op hun nieuwe plek? Misschien leert het verleden ons iets. Een kijkje naar een van de grootste werk-naar-werk periodes uit de Nederlandse geschiedenis: de sluiting van de Limburgse mijnen.
Op dinsdag, oudejaarsdag 1974, kwamen rond half 11 ‘s morgens de laatste Nederlandse kolen uit de grond, vanaf zo’n 250 meter diepte, uit de Oranje Nassaumijn in Heerlen. De afsluiting van een proces dat negen jaar eerder al was aangekondigd. Joop den Uyl, in 1965 minister van Economische Zaken, was naar Heerlen gekomen om daar in een bomvolle schouwburg de mijnsluiting aan te kondigen. Ook toen was de transitie op de energiemarkt in volle gang: stookolie en gas waren de nieuwe spelers en verdrongen de kolen uit de Limburgse mijnen.
Door de industrialisatie wilde íedereen begin van de vorige eeuw kolen hebben en Limburg kon leveren. In totaal 12 mijnen werden geopend om aan de vraag te voldoen. Uit binnen- en buitenland stroomden mannen toe die in de mijnstreek wilden werken en een stad als Heerlen behoorde tot de rijkste van Nederland.
Maar het werk droogde op voor vele koempels – mijnwerkers – die vaak niets anders hadden gekend dan de donkere gangen van de oostelijke en westelijke mijnstreek. Zo’n 45 duizend mensen waren werkzaam ondergronds. Daar kwamen nog eens zo’n dertigduizend bij die diensten of producten aan de mijnen leverden. Aan de overheid, werkgevers en vakbonden de enorme taak om nieuwe banen te vinden voor deze 75 duizend mensen.
‘ik kreeg typelessen, een beetje Nederlands en dat was het’
‘Ik was ondergronds en kreeg daar een telefoontje dat ik me boven moest melden’, herinnert oud-mijnwerker Martin Herbergs (85) zich. Hij werkte eerst als mijnmeter op de staatsmijn Wilhelmina en later op de Kaartenkamer bij de afdeling Geologie. In 1967 werd Herbergs overgeplaatst naar de staatsmijn Emma in Hoensbroek. Na zes jaar daar werken kwam dat telefoontje. Herbergs: ‘De mijn ging dicht en ik kreeg een baan als administrateur op de hoge-drukcentrale op de Emma. De omscholing die mij werd aangeboden, stelde totaal niets voor. Typelessen en een beetje Nederlands, dat was het. Ik moest loon inleveren en helemaal onderaan beginnen. Later bleek ik een jaar in de WW te hebben gezeten en de gemeente Simpelveld had mijn omscholing betaald. Ik had bijna niets te doen en bracht veel tijd door in de werkplaats.’
Van werk-naar-werk na de sluiting van de Limburgse mijnen
Herbergs’ ervaring is maar een van de vele verhalen over werk-naar-werk tijdens en na de mijnsluitingen. ‘De belofte was, geen man de poort uit zonder vervangende baan’, vertelt Willibrord Rutten, als historicus en onderzoeker verbonden aan het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg. Hij kent vele negatieve ervaringen zoals die van Herbergs, maar ook positieve anekdotes over mijnwerkers die noodgedwongen een overstap maakten.
Rutten schreef een aantal boeken over de mijngeschiedenis én werkte mee aan een tweejarig onderzoek naar de langetermijneffecten van de mijnsluiting. ‘En de conclusies waren’, vertelt Rutten, ‘dat overheden elkaar niet moeten beconcurreren, dat één partij de regie moet hebben, dat je tijdig met omscholen moet beginnen en de lijntjes kort moet houden.’ Houd ook bij of je wel de doelen haalt die je je stelt, weet Rutten. ‘Dat is zeker in Limburg onvoldoende gebeurd.’
Op de foto hieronder de wagon met de allerlaatste steenkool die uit de Oranje-Nassau-mijn werd gehaald, de laatste nog in bedrijf zijnde mijn. Daarmee kwam op 31 december 1974 een einde aan het ‘mijntijdperk’ in Nederland. Foto: ANP
Volgens Rutten lag er ‘een heel plan’ om de koempels te helpen, maar was er ook veel misplaatst optimisme. ‘In 1965 was er hoogconjunctuur. Iedereen dacht dat mijnwerkers wel weer makkelijk ergens aan de slag zouden komen’, aldus Rutten. Maar op het moment dat de mijnen daadwerkelijk dicht gingen, zag de economie er heel anders uit. ‘De mijnsluiting versnelde, banen verdampten en Limburgers die in Duitsland in de bouw hadden gewerkt, kwamen noodgedwongen terug.’
De overheid besloot met forse overheidssubsidies bedrijven naar Limburg te trekken. Bekende namen als DAF (nu NedCar) en Curver kwamen, maar ook veel kleinere bedrijven vestigden zich in het zuiden. Er waren speelgoedfabrikanten, meubelmakers, metaalbedrijven en meer. Rutten: ‘De maakindustrie moest de vervanger worden van de mijnindustrie. Die sector in Nederland liep ook op zijn laatste benen. De lagelonenlanden waren ontdekt en de automatisering kwam van de grond.’
Het televisieprogramma Andere tijden maakte een uitzending over de komst van ex-mijnwerkers bij autoproducent DAF. Hier kun je die uitzending terugkijken
Niet alle van werk-naar-werk trajecten waren even geslaagd
‘Er waren miljoenen subsidies. Veel bedrijven wilden daarmee in Limburg het tij voor zichzelf keren. Die vielen hier dan alsnog om’, bevestigt Wiel Friedrichs, ex-voorzitter van FNV Limburg (1976-1995). En zo hielden nieuwe banen geen tred met het wegvallen van de mijnwerkers-banen. Koempels die de overstap maakten, raakten vaak gefrustreerd omdat ze opeens voor de tweede keer op straat stonden als de nieuwe werkgever het hoofd niet boven water kon houden.
Onderzoeker Rutten zegt goed te begrijpen dat de mijnwerkers zich na de sluiting miskend voelden. ‘Na de wederopbouw waren zij de helden en opeens voelden ze zich aan hun lot overgelaten. Je zag het tijdens corona ook bij verplegend personeel: ze waren de helden, maar toen het om beloning en financiële waardering ging, was het een heel ander verhaal.’
Toch was het niet allemaal negatief, meent de historicus. Hij noemt de ervaringen ‘erg wisselend’. ‘Stel je voor dat je jaren met een afbouwhamer werkt en daarna in de textielindustrie moet proberen om een draadje door een naald te prutsen… Tja, daar worden mensen niet gelukkig van. Maar bij sommigen ging het ook soepel. Ik heb een mijnwerker gesproken die naar de debiteurenafdeling van een speelgoedfabriek ging. Hij zei dat ‘ie daar een moordtijd had gehad.’ Wat Rutten vooral heeft gezien, is dat er veel potentieel verloren is gegaan. ‘Mijnwerkers waren een doorsnee van de bevolking. Alle klassen van intelligentie en competentie. Veel van dat intellect is onbenut gelaten.’
‘we hebben zeker 20 tot 30.000 banen naar Limburg gehaald’
Toch is er ook tijdens het hele proces wel bijgestuurd, vertelt voormalig FNV’er Friedrichs. Zo kwam er verbetering in het type bedrijven dat naar Limburg kwam of werd gehaald. Met name door de oprichting van het Liof waar hij commissielid was. ‘Die zorgde ervoor dat er allen nog nieuwe bedrijven of bedrijven met een goed management kwamen. De subsidies daalden en er kwamen commissarissen in de bedrijven die in de gaten hielden of alles goed liep.’ Friedrichs denkt zelf meegeholpen te hebben om zo’n tweehonderd bedrijven naar Limburg te halen. De helft uit landen als Amerika en Japan, de rest uit het binnenland. ‘Daarmee hebben we twintig- tot dertigduizend arbeidsplaatsen hierheen gehaald’, rekent Friedrichs uit. Hij is ook trots op de 7.500 banen bij de rijksdiensten die naar Limburg zijn gekomen.
Van-werk-naar-werkVNO-NCW en MKB-Nederlandzien begeleiding naar een nieuwe baan voor mensen die met ontslag bedreigd worden, als een krachtige ontwikkeling voor een beter functionerende arbeidsmarkt. Daarom starten zij binnenkort het project Van Werk naar Werk. Op de hoogte blijven van dit project? Kijk dan op de website van NL Onderneemt Maatschappelijk, eenstichting opgericht door VNO-NCW en MKB-Nederlanddie projecten die het verschil maken voor mens en maatschappij initieert en coördineert.
De lessen van de Limburgse mijnsluiting
Een van de belangrijkste lessen die Friedrichs heeft overgehouden aan toen, is dat je je niet moet richten op één grote vis. ‘Wij keken naar alle sectoren en van groot naar klein. Een goede mix beter is beter voor de overgang.’ Dat kan historicus Rutten wel beamen. ‘Neem het ABP dat naar Limburg kwam; dat heeft echt geholpen. Niet alleen het kapitaal, het werd ook echt een bedrijf met Limburgers in de top en ze hebben later bijvoorbeeld meebetaald aan de herinrichting van een bedrijventerrein in Maastricht. Dat komt door hun verbondenheid.’
De historicus blijft realistisch: de situatie van toen is niet één-op-één op de huidige transities te leggen. ‘Je kunt ook niet elke succesfactor afdwingen. Kijk bijvoorbeeld naar de universiteit van Maastricht. De mensen die het naar Limburg haalden, dachten dat het zou helpen in de opbouw. Maar de mijnstreek heeft er niet veel aan gehad.’
Bekijk hier een korte film over de mijnsluiting:
Dit kan er beter bij van-werk-naar-werk
Als het gaat om bij- en omscholing, dan heeft Rutten één tip: begin op tijd. ‘Wacht niet tot de mensen op de keien staan.’ Dat kan door partijen tijdig bij elkaar te brengen, meent de historicus. ‘Er moet afstemming komen tussen de bedrijven die mensen moeten laten gaan en degene die personeel nodig hebben. Als je passende bij- en nascholing regelt, kun je de werkzoekende een goed idee geven van hoe zeker hij/zij van een baan is.’
Dat is rond de mijnsluiting ook zeker wel gebeurd, vult vakbondsman Friedrichs aan. Zo werden bijvoorbeeld bij DAF mijnwerkers omgeschoold tot metaalarbeiders. ‘Samen is er ook veel werk van gemaakt om her- en bijscholingsprogramma’s op te zetten binnen de bedrijven. Het was niet altijd gemakkelijk, want niet alle mijnwerkers waren even gemotiveerd.’
Onderzoeker Rutten legt meteen het lijntje naar het heden: ‘Nu zie je dat installateurs niet zijn aan te slepen en je ziet bankpersoneel door automatisering op zoek gaan naar nieuw werk. Het is belangrijk dat je dan weet: het is niet tot mislukken gedoemd. Een ‘hoofdwerker’ kan prima een ‘handwerker’ worden.’ Neem ook vooroordelen weg, meent Rutten. ‘Misschien denken mensen dat installateur zwaar en vies werk is. Dat is natuurlijk niet zo. Veel gaat ook digitaal, dus dat vraagt om veel denkwerk.’ Houd een open mind, aldus de onderzoeker: ‘Ik heb een mijnwerker ontmoet die opzichter was geweest en na de sluiting met zijn vrouw een hele keten in damesmode heeft opgezet. Dat is erg succesvol gebleken.’
‘Een ‘hoofdwerker’ kan prima een ‘handwerker’ worden’
Hou ook voldoende aandacht voor de mens
Het lijkt misschien sowieso voor de buitenstaander wat raar, dat veel mijnwerkers moeite hadden met de overstap van zwaar, vies werk, diep onder de grond, naar een fabriek of een schoon kantoor? Het was de cultuuromslag. Mijnwerkers vormden een gemeenschap, het harde werken versterkte kameraadschappen en in de mijnstreek waren zij de hoofdrolspelers. Ruim 80 procent van de werknemers in de streek, werkte in de mijnbouw. De overgang voelde helemaal niet als vooruitgang.
Als oud-mijnwerker Herbergs het voor het zeggen had gehad, dan wist hij wel hoe hij van werk-naar-werk had geregeld destijds. ‘Ten eerste lag het tempo van de sluiting te hoog. Feitelijk ging alles tussen 1965 en 1973 dicht. Dat had een jaar of vijf, zes langer mogen duren.’ Hij wijst er verder op dat de rijksdiensten voor velen te laat naar Limburg kwamen. ‘En er was veel misbruik van de subsidies.’ Ook had de omscholing meer aandacht mogen hebben, meent de Limburger. ‘Veel mijnwerkers gingen van de lagere school naar de mijnvakschool. En dat leverde hen een goedbetaalde baan op. Toen de mijnen dichtgingen, bleek dat ze eigenlijk nog geen sollicitatiebrief konden schrijven. Tja, dat maakt het moeilijk om iets nieuws te vinden.’ En, zegt Herbergs, Er had meer aandacht moeten komen voor psychologische begeleiding. ‘Voor velen was het: dit is het werk dat er is, dus dit moet je maar doen.’
Op de hoogte blijven van onze beste artikelen?Schrijf je dan gratis in voor onze nieuwsbrief.
Handig: de wekelijkse Forum-alert
Meld je aan voor de nieuwsbrief en ontvang de gratis updates.