Maanden weg van huis, in de bittere kou jagen op walvissen. Het moet toch wel echt een roeping zijn geweest voor de mannen van de walvisvaart om dit gevaarlijke werk op zee te doen. In de rubriek Het zit erop: de walvisvaarder.
Wist je dat handige Nederlandse ondernemers al in de zeventiende eeuw schepen voor de walvisvangst op pad stuurden richting de Noordelijke IJszee? Ze waren hierin zelfs toonaangevend. Er werd vooral gejaagd op de Groenlandse walvis en de Noordkaper. Waarom? Voor de beenderen, de baleinen en de blubber, een dikke speklaag net onder de huid waar traan van werd gekookt. Daar werd dan weer zeep, of lampenolie van gemaakt.
Smerig werk
Met sloepen achtervolgden de jagers de relatief langzaam zwemmende dieren. Met harpoenen aan lijnen werden de reuzen opgejaagd en gedood om vervolgens ter plekke op het land te worden verwerkt in traankokerijen. Een van de eilanden waar dit gebeurde heette Smeerenburg, naar de traan die ook wel smeer wordt genoemd én naar het smerige werk dat het met zich meebracht.
Het zit eropVroeger bepaalden ze het straatbeeld, vertrouwde ondernemers als de voddenboer, de schillenboer met zijn paard en wagen of de scharensliep. Zon, regen, wind, barre kou: altijd onderweg om brood op de plank te krijgen. Vaak zijn ze verdwenen zonder dat je het goed en wel door had. Ingehaald door de vooruitgang. De werkzaamheden worden nu machinaal gedaan, of het gebeurt zelfs helemaal niet meer. Of zou het toch...? Forum maakt een serie over de (bijna) verdwenen ambachten. Deel 16: de walvisvaarder.
Stank
Toen deze traanovens niet meer voldeden bouwden de ondernemers traankokerijen in de Nederlandse thuishavens. Niet iedereen was hier blij mee. De stank was kilometers ver te ruiken, maar de kokerijen boden wel werk aan honderden mensen.
Uiteindelijk zorgde vooral de bijna-uitroeiing van de walvis voor het einde van de Nederlandse walvisvaart. Tot er na de tweede wereldoorlog een groot tekort aan vet was en de vangst weer opleefde.
Tekst gaat door na de foto