Karen de Lathouder, ceo van BP Nederland, wil net als kritische ngo’s en burgers de CO2-uitstoot van haar raffinaderij verminderen. Dat vraagt ook om slagvaardigheid van de overheid. ‘In Nederland is het vaak: het kan nóg beter.’
Het hoofdkantoor van BP Nederland in Europoort ligt half verscholen onder een grasheuvel en oogt als een bunker. Maar dat is niet om zich te verschuilen voor de samenleving. Het is een beschermingswal voor als er iets misgaat met de raffinaderij pal achter het hoofdkantoor. De nieuwe ceo Karen de Lathouder wil juist in contact komen met politiek en burgers, en samen de energietransitie vormgeven en doorvoeren.
Mevrouw De Lathouder, wat vinden ze daar op het BP-hoofdkantoor in Londen eigenlijk van?
‘Prima. Ze zijn zeer geïnteresseerd, want ze zien Nederland als een soort voortuin op energiegebied. En met de komst van ceo Bernard Looney is er nog een schepje bovenop gegaan. Alles wat we doen ademt transitie.’
Hoe ziet BP Nederland er in 2030 uit?
‘De raffinaderij is er en blijft er. We zijn al 50 jaar in Nederland en maken integraal deel uit van de Rotterdamse haven. In de raffinaderij worden nu oliemoleculen omgezet in allerlei producten. In 2030 zullen dat andere moleculen zijn: biobrandstof, waterstof. We werken met andere grote bedrijven in de haven samen aan H-Vision, waarbij blauwe waterstof (op basis van restgassen, red.) wordt geproduceerd en de CO2 die daarbij nog vrijkomt wordt opgeslagen in lege gasvelden in de zeebodem. Hiermee en door elektrificatie van productieprocessen en de inzet van groene waterstof (uit hernieuwbare bronnen, red.) kunnen we in 2030 CO2-neutraal zijn.’
Geen olie meer?
‘Jawel, want we produceren voor de mondiale markt. En die is in 2030 nog niet helemaal klaar voor duurzame energie. Dat wordt de grote uitdaging: Europa vergroenen zonder de rest van de wereld hun welvaart te ontzeggen. Nederland kan daarbij voorop lopen, want onze industrie is zeer geavanceerd. We produceren relatief schoon in vergelijking met fabrieken in andere landen.’
Wie is Karen de Lathouder?Na de studie chemische technologie (inclusief promotie) aan de TU in Delft werkte Karen de Lathouder (44) van 2008 tot 2015 achtereenvolgens bij Shell en AkzoNobel. In 2015 ging zij voor de oliemaatschappij Orpic in Oman aan de slag. Vanaf 2017 werkte zij bij BP in Engeland en Duitsland. Sinds dit jaar is zij ceo van BP Nederland.
Toch loopt Nederland achter met het aandeel duurzame energie
‘Het klopt dat we in het verleden niet snel genoeg hebben doorgepakt. De overheid en het bedrijfsleven hebben een beetje op elkaar zitten wachten. En we hebben hier gewoon relatief veel industrie in een dichtbevolkt, klein land. Ik weet overigens niet of het waar is dat we achterlopen. Ik kijk er liever anders naar en wil deel van de oplossing zijn, niet van het probleem.’
Sommige critici zeggen: laat de industrie maar uit Nederland vertrekken, dan is het uitstootprobleem opgelost
‘Ja, dat kan, als we genoegen nemen met minder welvaart. De industrie is nu goed voor 15 procent van het bruto binnenlands product. Geen industrie meer betekent mogelijk minder werkgelegenheid, hogere belastingen en het verdwijnen van de technische universiteiten, om maar een paar gevolgen te noemen. En de benzine komt dan gewoon uit andere landen, want mensen willen toch blijven autorijden. Die benzine is viezer geproduceerd dan bij ons. Dan sla ik liever een brug naar de politiek om gezamenlijk een oplossing te vinden. En vervolgens onze technologie te exporteren naar het buitenland.’
Wat is uw grootste zorg?
‘Het personeelstekort. Steeds minder mensen willen in deze sector werken. Dat geldt overigens ook voor de bouw en de scheepvaart. De aanmeldingen voor opleidingen lopen terug.’
'De industrie is voor veel mensen een ver-van-mijn-bed-show'
Hoe kan dat nou? Een technisch vak levert toch een goede boterham en toekomstperspectief op?
‘Misschien is dat toekomstperspectief minder duidelijk geworden, en moeten we als industrie beter vertellen wat die toekomst inhoudt. Die onduidelijkheid merk ik overigens ook bij mijn eigen werknemers. Nederlanders zijn ook niet echt trots op de industrie. Ik wel, want ik werk in de industrie. Maar voor anderen is het een ver-van-mijn-bed-show. Terwijl wij alles maken wat jij als consument in je handen hebt.’
Waarom bent u als industrie niet eerder naar buiten getreden?
‘Het zal iets Rotterdams zijn: laat ons maar klussen, de schouders eronder. We hebben wat dát betreft een inhaalslag te maken. Ik zou het liefst een dwarsdoorsnede van de stad Rotterdam hier aan het werk willen zien. Maar blijkbaar is het toch een hindernis om daarvoor 50 kilometer de haven in te rijden. Want ook producenten van windmolenmasten en gezonde, duurzame voedingsmiddelen in de omgeving kunnen amper mensen vinden.’
Artikel gaat verder na de foto